dinsdag 7 mei 2013

Herdenking 4 mei moet gericht blijven op Tweede Wereldoorlog en Joden, Sinti en Roma en gevallenen

 
Met alle discussie over voortbestaan en invulling van de Nationale Dodenherdenking op 4 mei, heeft het Reformatorisch Dagblad een zeer welkom essay gepubliceerd, dat de ontwikkeling van de Dodenherdenking sinds de oorlog schetst en aangeeft hoe het volgens de auteur verder zou moeten. De Joden in de titel sluit uiteraard niet de andere vervolgingsslachtoffers, waaronder de Sinti en Roma, uit.
 
Wouter
____________

 

Herdenking 4 mei moet gericht blijven op oorlog en de Joden

http://www.refdag.nl/opinie/herdenking_4_mei_moet_gericht_blijven_op_oorlog_en_de_joden_1_736101

04-05-2013 09:40 | Bart Wallet

 

Dat de invulling van de 4 meiherdenking door de jaren heen verandert, is een natuurlijke ontwikkeling. Cruciaal voor de toekomst van de dodenherdenking is wel dat de focus op de Tweede Wereldoorlog gericht blijft. En dat de band met de Joodse gemeenschap in Nederland blijft bestaan. 

 

Het was een pijnlijke vertoning vorig jaar. In de aanloop naar de 4 meiherdenking stapelden de affaires zich op. Op de Dam zou een Brabantse jongen, Auke, een gedicht voorlezen over zijn gelijknamige oudoom, die als SS'er de dood vond aan het oostfront. In Vorden wilde het lokale 4 meicomité graven van Duitse soldaten opnemen in de herdenkingsplechtigheden. In Geffen waren de namen van Joodse oorlogsslachtoffers en gevallen Duitse militairen zij aan zij op een nieuw monument aangebracht. Stuk voor stuk leidden deze gevallen tot een fel en emotioneel publiek debat. 

 

Stoppen maar met die hele 4 meiherdenking, was de scherpe reactie van NRC-columniste Rosanne Hertzberger. Ieder jaar moet de herdenking nog maar breder getrokken worden, terwijl de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog steeds verder uit beeld raken. De zucht naar relevantie en de hang naar een moderne herdenking was wat haar betreft ditmaal te ver gegaan. Voordat het helemaal „gênant totaalcircus" zou worden, moeten we er maar mee ophouden. In eigen kring zou ieder vervolgens zelf kunnen blijven herdenken. 

 

De debatten lieten zien hoezeer de meningen over de dodenherdenking in de Nederlandse samenleving momenteel uiteenlopen. Aan de ene kant zijn er degenen die 4 mei willen gebruiken als een moment van verzoening tussen vroegere slachtoffers en daders. Het gezamenlijk herdenken van beide groepen zou bijdragen aan de verzoening tussen de huidige generaties. Anderen willen daarentegen op 4 mei uitsluitend de slachtoffers van de naziterreur blijven herdenken. Uit respect voor hen en voor de overlevenden moet deze ene dag per jaar gereserveerd blijven voor het terugdenken aan het spoor van vernietiging dat de bezetters in ons land trokken. 

 

Hoe komt het dat juist 4 mei, een dag waarop het de bedoeling is dat het Nederlandse volk even één is, nu de inzet is geworden van een fel debat? Waarom lopen de meningen over hoe de oorlog moet worden herdacht zozeer uiteen? Dat heeft alles te maken met de plaats die 4 mei in de naoorlogse periode gaandeweg heeft gekregen. In dit essay zal ik de ontwikkeling van 4 mei in grote lijnen schetsen. Dat doe ik vanuit het perspectief van de Joodse gemeenschap, omdat we daardoor de veranderende herinneringscultuur rond 4 mei het scherpst in beeld krijgen. 

 

Verzetshelden

Met de Bevrijding op 5 mei 1945 kan voor het eerst publiekelijk het verdriet getoond worden. Talloze Nederlanders waren in oorlogstijd om het leven gekomen. Daarom begint al direct een zoektocht naar een waardige manier om hen te gedenken. Begin 1946 besluit de ministerraad dat voortaan 5 mei de nationale herdenkingsdag zal worden. De dag zal beginnen met de herdenking van de doden en vervolgens overgaan in feestvreugde om de herwonnen vrijheid. Na fel protest uit de hoek van het voormalige verzet wordt besloten om de dodenherdenking een dag eerder te plaatsen: op 4 mei. 

 

Het is het verzet dat tijdens de herdenkingen in de eerste naoorlogse tijd, tot begin jaren 1960, centraal staat. Tijdens toespraken wordt de heldenmoed van het verzet tegen de bezetters onderstreept en wordt hun dank gebracht voor hun aandeel in de bevrijding van Nederland. De Nederlandse Joden blijven vrijwel buiten beeld. Als de Amsterdamse opperrabbijn Justus Tal in 1954 in een toespraak in de officiële plechtigheid in de Ridderzaal aandacht vraagt voor het Joodse lijden in oorlogstijd, merkt De Telegraaf op dat men die „vaak en al te gaarne vergeet." 

 

Het idee in die eerste naoorlogse periode is dat er één Nederlandse volksgemeenschap is die als geheel heeft geleden. Sommigen waren door het bombardement op Rotterdam getroffen, anderen moesten in de Arbeitseinsatz en de Joden werden naar Oost-Europa afgevoerd. De nadruk mag echter niet liggen op de verschillende groepen in de Nederlandse samenleving: allen hadden geleden, allen moeten nu het land weer gezamenlijk opbouwen. Daarom is er één herdenking op 4 mei voor allen. Echt trots kan het land zijn op de verzetshelden, zij vertegenwoordigen het strijdende Nederland dat uiteindelijk triomferend op 5 mei 1945 weer naar boven kwam. 

 

Eigen monumenten

De oorlogservaringen van Joden worden door deze insteek weggedrukt. Nederlandse Joden gaan er daarom toe over om hun eigen 4 meiherdenkingen te organiseren. De liberale rabbijn Jacob Soetendorp brengt in 1955 onder woorden wat veel Nederlandse Joden destijds dachten: „In ons leed immers zijn wij verenigd [met het Nederlandse volk], in de herdenking van hen, om wien wij leed dragen, gescheiden." Daarom mijden veel Joden de algemene herdenkingen, waar vooral het verzet centraal staat. „Waar kunnen wij onze gevallenen beter herdenken dan binnen de muren onzer synagogen?" 

 

De lijn rond 4 mei komt ook naar voren rond de monumenten. Het wordt Joden niet toegestaan om in het publieke domein, op straat of op een plein, een monument voor hun omgekomen volksgenoten op te richten. Er komt in iedere plaats één centraal monument –zoals in Amsterdam op de Dam– voor alle slachtoffers. De Joodse gemeenschap wil toch de eigen doden gedenken en richt daarom op eigen terrein, in synagogen en op Joodse begraafplaatsen, monumenten op. Vaak worden die op 4 mei onthuld en wordt er gezamenlijk het dodengebed, kaddisj, gezegd. 

 

Slachtoffers

In de jaren 60 verandert de invulling van 4 mei gaandeweg. In 1961 besluit de regering officieel dat op 4 mei niet langer alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht zullen worden, maar ook de slachtoffers in Indië en latere militaire conflicten. Toch wordt die koerswijziging in de praktijk doorkruist door een andere ontwikkeling. Bij de herdenking op 4 mei verschuift de focus namelijk steeds meer van de verzetshelden naar de Joodse oorlogsslachtoffers. 

 

Dat heeft alles te maken met twee ontwikkelingen. Allereerst komt wat er met de Joden in de oorlog is gebeurd opeens hard binnen bij de Nederlandse bevolking. Het Eichmannproces in Jeruzalem, dat uitgebreide media-aandacht krijgt, vestigt de aandacht op de moordmachinerie van de nazi's. Auschwitz wordt een woord vol onheilspellende betekenis. Al in 1961 valt over de 4 meiherdenking de schaduw van het Eichmannproces. Daar komt vervolgens Loe de Jongs tv-serie "De bezetting" nog eens overheen, waarin ook de Jodenvervolging met beelden en herinneringen dichtbij komt. Ten slotte publiceert Jacques Presser zijn indrukwekkende kroniek "Ondergang" over de moord op de Nederlandse Joden. Het lijkt alsof het Nederlandse volk zich eerst nu realiseert wat de Joden in 1940-1945 hebben meegemaakt. 

 

Daarnaast verandert de samen­leving in de jaren 60 razendsnel. De culturele revolutie, de ontzuiling en de ontkerkelijking maken dat Nederland op zoek moet naar een nieuwe samenbindende moraal. Tot die tijd was er een brede consensus over een algemeen christelijke moraal "boven de geloofsverdeeldheid". Dat kan nu niet langer. Geloof wordt iets voor achter de voordeur, niet meer iets voor de natie als geheel. Hiervoor in de plaats komt nu de Tweede Wereldoorlog en met name de Jodenvervolging. Dat wordt de nieuwe graadmeter voor goed en fout in de samenleving. 

 

Een gevolg van deze ontwikkeling is dat politieke keuzes in binnen- en buitenland al snel aan de oorlog worden verbonden. De fouten die in oorlogstijd zijn gemaakt, moeten nu voorkomen worden. Nu moet men "goed" zijn. Met een beroep op de oorlog wordt bijvoorbeeld de strijd aangebonden tegen de apartheid in Zuid-Afrika en tegen dictatoriale regimes in Latijns-Amerika. In Nederland wordt tegen een volkstelling geprotesteerd, want zo konden de Joden in oorlogstijd door de bezetters gemakkelijk opgespoord worden. 

 

De herdenking op 4 mei wordt hierdoor steeds Joodser ingevuld. Mochten Joden voordien als onderdeel van de hele Nederlandse samenleving af en toe hun inbreng hebben, nu komen ze centraal te staan. Zij moeten tijdens de herdenkingen hun verhaal vertellen en lessen uit de oorlog trekken voor het hele volk. De kleine Joodse gemeenschap –voordien nauwelijks meer opgemerkt– is nu plotseling de drager geworden van de collectieve Nederlandse moraal. 

 

Band met Israël

Als keerpunt kan de herdenking van 1963 aangewezen worden. Terwijl er voordien geen rekening werd gehouden met de Joodse kalender, wordt nu de herdenking verschoven van 4 naar 3 mei. Zo kunnen orthodoxe Joden, zonder met de sabbat in de problemen te komen, toch aan de herdenking deelnemen. Verzetsorganisaties protesteren tevergeefs. Dat Joden niet aan de herdenking deel zouden kunnen nemen, wordt nu zwaar opgenomen. In Amsterdam worden in drie grote kerken herdenkingsbijeenkomsten gehouden. In elk daarvan voert een (opper)rabbijn het woord. Opperrabbijn Salomon Rodrigues Pereira zegt het nu ook onomwonden. De herdenking betreft allereerst de groep die het zwaarst is getroffen, de Joden. Daarna ook de helden van het verzet. Nadien vertrekken de stoeten uit de kerken, onder leiding van de rabbijnen en protestantse en rooms-katholieke geestelijken, naar de Dam voor de nationale herdenking. 

 

Nu wordt het ook mogelijk om op centrale plaatsen in steden en dorpen monumenten voor omgekomen Joden te stichten. Het initiatief berust vaak bij een gemeentebestuur of bij niet-Joodse burgers, die hun vermoorde plaatsgenoten willen herdenken. Ieder jaar sindsdien worden er op 4 mei steeds weer nieuwe monumenten onthuld, specifiek voor de Joodse oorlogsslachtoffers. 

 

Door de grote aandacht voor de Shoah op 4 mei groeit de Joodse deelname aan de herdenking. Specifieke Joodse herdenkingen op 4 mei verdwijnen daardoor steeds meer. De behoefte aan een eigen herdenking blijft, maar die vindt niet langer plaats parallel aan de algemene herdenking op 4 mei. De Israëlische herdenkingsdag Jom Hasjoa, op 27 nisan, krijgt vanaf de jaren 60 ook in Nederlands-Joodse kring een plaats. Daarbij wordt de band met Israël sterk ervaren. Tot 1980 herdenkt de Joodse gemeenschap in Nederland op Jom Hasjoa de oorlogsslachtoffers en de Israëlische soldaten die sinds 1948 vielen in de oorlogen gezamenlijk. 

 

Zo'n zelfde band met Israël wordt in niet-Joodse kring rond 4 mei overigens ook gelegd. Zo organiseert de Nederlandse Hervormde Kerk in 1975 een speciale 4 meiactie. Het doel is door collectes in de kerken 1 miljoen gulden op te halen voor Israël – de eindopbrengst was 840.000 gulden. De herdenking van het geweld tegen Joden in de oorlog kan, zo vindt het moderamen van de hervormde synode, niet los gezien worden van het geweld nú tegen Joden. Daarom moet de kerk juist rond 4 mei opkomen voor Israël. In Joodse kring wordt dit met blijdschap opgemerkt: in oorlogstijd stonden we alleen, maar nu blijken we toch vrienden te hebben. 

 

Getuigen

Midden jaren 90 verschuift de herinneringscultuur rond 4 mei opnieuw. Het aantal overlevenden van de oorlog neemt steeds meer af. Zij worden nu de laatste getuigen die nog kunnen vertellen wat er in de oorlog is gebeurd. Hun ervaringen worden te boek gesteld en in een groot project van de regisseur Steven Spielberg worden duizenden getuigenissen op film opgenomen. Rond 4 mei vertellen deze getuigen in de media wat ze in de oorlog hebben meegemaakt.

Het perspectief verschuift hierdoor van de groep naar het individu. Het gaat niet meer zozeer om wat de Joodse gemeenschap in de oorlog heeft geleden, maar om de persoonlijke verhalen van Nederlandse Joden. Het karakter van de herdenking wordt daardoor intenser, het komt door die persoonlijke insteek veel dichterbij. 

 

Die wending naar de personen en hun verhalen zie je ook terug in de monumenten. Als er nu monumenten komen voor vermoorde Joden, staan hun namen erop. Steeds vaker wordt er ook voor "Stolpersteine" gekozen. Dan wordt in het trottoir voor het huis waar vermoorde Joden ooit woonden een herdenkingssteen met hun namen aangebracht. 

 

Foute Nederlanders

Tegelijkertijd ontstaat er door die aandacht voor de ervaringen van mensen in oorlogstijd nu ook de ruimte om de persoonlijke verhalen te vertellen van die andere Nederlanders. Ook foute Nederlanders hebben hun oorlogsherinneringen en willen die nu ook steeds meer kwijt. Nu de nadruk minder op groepen ligt, de slachtoffers of de daders, kunnen ook de oorlogsverhalen van Nederlandse NSB'ers en SS'ers rond 4 mei een plaats krijgen. 

 

Dat kan temeer omdat de Tweede Wereldoorlog als bron van moraal steeds meer naar de achtergrond schuift. In de zoektocht naar de eigen Nederlandse identiteit sinds de Fortuynrevolte begin 21e eeuw zijn de progressieve waarden van de jaren 60 in het hart van de nationale moraal geplaatst. Gelijkheid van man en vrouw, van homo en hetero, maar ook zoiets als dierenrechten, zijn nu de ankerpunten van de moraal geworden. Bij vragen rond goed en fout speelt de oorlog steeds minder een rol – en als dat toch gebeurt, komt er nogal wat ergernis los dat de oorlog er weer bij wordt gehaald. 

 

Het beeld van de huidige 4 meiherdenkingen is dat er veel heftige, intense en emotionele oorlogservaringen worden verteld. Tegelijkertijd lijken de scherpe grenzen tussen slachtoffers en daders te vervagen – iedereen lijkt wel een beetje slachtoffer te zijn geweest. Het gedicht van Auke, het Vordense comité en het Geffense monument lijken aan die nieuwe visie ontsproten. 

 

Eenheid

De herdenking op 4 mei is steeds in beweging, staat niet los van de ontwikkeling van de samenleving. Dat is een natuurlijke zaak. Tegelijkertijd ontleent de dag zijn betekenis aan de Tweede Wereldoorlog. De band daarmee kan niet oneindig opgerekt worden. Want hoe meer er op 4 mei herdacht moet worden, hoe minder helder het profiel wordt. Daardoor zal uiteindelijk de betrokkenheid bij de herdenkingen alleen maar afnemen. 

 

Cruciaal voor de toekomst van 4 mei is dat de band met de Joodse gemeenschap bewaard blijft. Dat blijft een van de grote winstpunten van de verandering van 4 mei in de jaren 60. Door het vervagen van grenzen tussen slachtoffers en daders neemt in Joodse kring het ongenoegen over de politiek rond 4 mei toe. Rosanne Hertzberger stond bepaald niet alleen in haar stevige mening. Als Joods Nederland zich terugtrekt uit de algemene 4 meiherdenkingen en zich concentreert op de eigen Joodse herdenkingen op Jom Hasjoa of de religieuze treurdag Tisja be'Av, is de Nederlandse samenleving de grootste verliezer. Op 4 mei herdenken zonder de bevolkingsgroep die het zwaarst getroffen is in oorlogstijd, zou een ernstige blamage zijn. 

 

Wil 4 mei de dag blijven waarop alle Nederlanders gezamenlijk stilstaan bij de oorlog, dan moet de focus scherp blijven. Die ene dag in het jaar moeten de slachtoffers van de nazi's centraal staan –Joden, Roma en Sinti, militairen, verzetsstrijders– en moet politiek even achterwege blijven. Precies zoals Max Heiman Gans, destijds hoofdredacteur van het Nieuw Israëlietisch Weekblad, al in 1959 schreef over de twee minuten stilte: „Bij de dodenherdenking onderbreken wij het leven voor hen en in gedachten zijn wij bij hen, die niet meer zijn." 

 


Bart Wallet

Dr. B. T. Wallet is historicus en hebraïcus en verbonden aan de Universiteit van Amsterdam als docent en postdoctoraal onderzoeker. Hij doet momenteel onderzoek naar de Joodse gemeenschap in Nederland sinds 1945. Hij publiceert en doceert op het terrein van zowel de Joodse als de Israëlische geschiedenis. Van zijn hand verschenen onder meer "Nieuwe Nederlanders. De integratie van de joden in Nederland 1814-1851" (2007), "Wie niet weg is, is gezien. Joods Nederland na 1945" (2010) en "Die ons heeft laten leven. De geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam (NIHS) van 1945 tot 2010" (2011).